Veel hardlopers ervaren dat hun lichaam niet symmetrisch is gebouwd. Het is aan te bevelen, zeker bij blessures, de beenlengte zorgvuldig door een deskundige te laten opmeten. Bij meer dan ¾ cm verschil of bij klachten is het aan te raden standsafwijkingen te corrigeren.
Er worden twee soorten beenlengteverschil onderscheiden:
Anatomisch of structureel beenlengteverschil: hierbij is er een verschil in botlengte tussen de twee benen, ontstaan doordat het ene been harder of juist minder hard gegroeid is dan het andere. Dit kan worden veroorzaakt door een botbreuk in het boven- of onderbeen in de jeugd, waarbij het gebroken been langer wordt. Bij een beschadiging van de groeischijf in een bot kan er echter juist groeivertraging optreden.
Functioneel beenlengteverschil: door veranderingen in het bekken, zoals gewrichtsfixaties rond bv het SI-gewricht met als gevolg verdraaiingen in het bekken, kan een verkort been ontstaan.
Meting
De meeste fysiotherapeuten moeten aan de hand van de bewegelijkheid van de SI-gewrichten, de stand van het bekken en standsveranderingen van het been een onderscheid kunnen maken tussen een functioneel en een anatomisch beenlengteverschil.
In de praktijk wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de huishoudcentimeter. De afstand tussen het bovenste uitsteeksel op het bekken en het onderste uitsteeksel van het scheenbeen wordt liggend op de onderzoekbank gemeten en met de andere zijde vergeleken. De betrouwbaarheid van deze meting is vooral bij kleine verschillen matig, mede doordat de meetpunten niet scherp begrensd zijn.
Voor een precieze meting wordt een staande röntgenfoto van het gehele been gemaakt. Deze methode wordt niet bij iedereen toegepast vanwege de straling en de kosten.
Eventueel correctie bij klachten
Het is zeker niet altijd nodig een verschil in beenlengte te corrigeren. Zijn er geen klachten, dan is er geen reden correcties te gaan aanbrengen. Veel volwassenen lopen al tientallen jaren scheef zonder rug-, heup- of beenklachten.
Eenzijdig lage rugpijn vooral naast de wervelkolom in de lange rugspier, dicht bij de aanhechting aan de bekkenrand kan veroorzaakt worden door een anatomisch beenlengteverschil.
Doordat het bekken scheef staat, moet de rug zijdelings worden gebogen om niet constant uit het lood te staan en het evenwicht niet te verliezen. Sommige rugspieren moeten dan een grotere spanning hebben om de stand van de wervelkolom te corrigeren, terwijl rugspieren aan de verkorte zijde steeds wat gerekt worden. Dit betekent dat de rugspieren het zwaarder te verduren hebben en eerder overbelast raken.
Wanneer de rugklachten niet door andere oorzaken ontstaan zijn, zoals: een te holle rug, hernia, wervelafwijkingen en andersoortige afwijkingen, dan is correctie te overwegen.
Bij een podoloog moet dan een verhoging in de schoen aangemeten worden. Bij een correctie van meer dan een halve centimeter is het aan te raden de tussenzool van de loopschoen te verhogen, zodat de voet voldoende steun van de schoen blijft houden.
Door het verschil in beenbelasting treedt er een asymmetrische belasting van het bot, de pezen en spieren op. Het langste been krijgt de grootste belasting te verduren, waardoor meer blessures aan dit been kunnen optreden. Vooral knieblessures komen vaak voor. Het is dan ook aan te raden bij eenzijdige been- of bilblessures te letten op een beenlengteverschil.
Soms werkt correctie door het lichaam zelf
Het lichaam is echter al vaak aangepast aan de been-asymmetrie, zodat de belastbaarheid van het langere been groter is. Het lichaam corrigeert vaak ook door een andere arminzet tijdens het hardlopen, zodat het met de lichaamsbalans wel meevalt. Een andere natuurlijke correctiemethode is een vergrote knikneiging van het langere been, waardoor het lengteverschil ook wordt opgeheven. Het been proneert dan meer dan de voet van het kortere been. Deze versterkte pronatie kan echter weer blessures veroorzaken, zoals achillespeesklachten, scheenbeenirritatie en knie-en knieschijfblessures.
Weinig gewrichtsbeschadiging
Het lijkt logisch te verwachten dat de asymmetrie in de gewrichtsbelasting tot afwijkingen kan leiden. Doordat de omgevende spieren zwaarder belast worden, kan de druk op de gewrichtsvlakken namelijk gaan toenemen. Het kraakbeenoppervlak dat de schokbelasting te verduren krijgt wordt door de standsafwijking kleiner, waardoor de belasting per vierkante centimeter kraakbeen gaat toenemen.
In de praktijk blijken er echter weinig gewrichtsbeschadigingen te ontstaan. Door een toename in kraakbeendikte beschermt het lichaam zich namelijk met een grotere dempende kraakbeenlaag.
Invloed van de vorm van de weg
De wegen waarop wij hardlopen zijn meestal niet vlak, maar bol, waardoor regenwater kan worden afgevoerd. Als je altijd aan de linkerkant van de weg loopt, kan een korter rechterbeen geheel of gedeeltelijk gecorrigeerd worden, waardoor het bovenlichaam en het bekken beter in balans staan. Een langer rechterbeen bij hardlopen op de linker weghelft zal het beenlengteverschil accentueren, waardoor klachten kunnen ontstaan. Is de wegbolling tamelijk sterk, dan kunnen voet- en knieklachten ontstaan door het naar binnen of buiten zwikken van de voeten. Afwisseling van weghelft en het vermijden van dit soort wegen in de training kan blessures voorkomen.
Conclusie
Het is aan te bevelen, zeker bij blessures, de beenlengte zorgvuldig door een deskundige te laten opmeten. Bij een gering verschil (minder dan ¾ cm), zonder klachten bij de actieve sporter, dan lijkt mij correctie niet nodig. Denk dan wel aan de zijde van de weg waarop gelopen wordt. Bij een groter verschil of bij klachten is het aan te raden standsafwijkingen te corrigeren. Dit kan gebeuren door een steunzool of manuele therapie bij standsafwijkingen door bekken, rug of gewrichtsfunctiebeperking.
Dannis van den Berg
Fysiotherapeut HRR
Dit is een lichte bewerking van een artikel dat in 2009 in Hot Road Review is verschenen.